Sporen van slijkturf

Vallei- verhalen

Sporen van slijkturf

In de riviervalleien zat – en zit – veen in de ondergrond. Dat is een natte, sponsachtige grondsoort, die is gevormd door afgestorven planten in moerasgebieden en bewaard blijft onder natte, zuurstofarme omstandigheden. Gedroogd veen heet turf. Turf was vroeger, naast hout, een belangrijke brandstof. Het werd vooral ontgonnen in de valleien van de Dijle en de Demer.

Laatmiddeleeuwse ontginningen

Vanaf de 12de en 13de eeuw nam het belang van turf als brandstof toe. Bossen werden gekapt en geprivatiseerd, waardoor er minder brandhout beschikbaar was. Maar tegelijk nam de behoefte aan brandstof toe, ook in de groeiende steden. Turf werd gebruikt om huizen te verwarmen, maar ook als brandstof voor ovens in smidsen, brouwerijen, destilleerderijen, zeepziederijen en leerlooierijen.

In het Getegebied werd nauwelijks turf gewonnen, maar in de valleigebied van de Demer en de Dijle wel. De meeste turf daar was afkomstig uit de laaggelegen gebieden in de uitgestrekte heidezone ten noorden van de rivieren. Dat was zogenaamde ‘droge turf', oppervlakteveen dat ook bekend stond als ‘reschturf’ (‘plaggenturf’). Rond 1500 waren de meeste turfzones daar uitgeput. De putten liepen onder water en werden vennen, zichtbaar op de Ferrariskaart van het einde van de 18de eeuw.

Basdongen. ARA. Centrum Agrarische Geschiedenis.

Natte turf of slijkturf

Daarnaast werd er ook ‘natte turf’ of baggerturf gewonnen in de valleien zelf. Dat gebeurde niet alleen in enkele kleine en verspreid gelegen ‘turfbeemden’ langs de Demer, maar ook en vooral in de grote moerassige lusvormige meanders van de Demer uit de late ijstijd (14 000-12 000 jaar geleden), vandaag langs de Laak en de Dijle. Slijk- of baggerturf was van betere kwaliteit dan heideturf, maar door de moerassige omgeving was het productieproces lastiger en complexer. Al in 1264 werd er natte turf gegraven in het ‘goorbroek’ (‘slijk-broek’) in de Basdonk (vandaag Basdongen) langs de Laak in het huidige Tremelo. En in 1291 was er langs de Dijle in het gehucht Ninde een stapelplaats waar de turf uit de wijde omgeving – zowel heide- als baggerturf – werd ingescheept voor transport.

Beeld: De Basdongen, met turfputten verspreid over de hele laat-glaciale meander. Detail van een kaart uit 1767. Algemeen Rijksarchief Brussel, Archief van het Arenbergpaleis, Kaarten, 2849.

Basdongen - Zegbroek. Oesterreichisches Staatsarchiv. Centrum Agrarische Geschiedenis.
De Basdongen (links) en het Zegbroek (rechts) in Tremelo op de kaart van Jamez (c. 1750). De Basdongen staan aangeduid als ‘venige grasland waar men turf steekt’ (‘Prairie spongieuse ou lon tire la tourbe’), het Zegbroek als ‘Endroit ou lon tire des tourbes’. De kaart, die de vallei van de Dijle toont van Werchter tot tegen Mechelen, vermeldt geen enkele andere turfzone verder stroomafwaarts Tremelo. Österreiches Staatsarchiv, Kriegsarchiv, B VIII b10.

Terdelincmoer in Keerbergen

Het belang van de natte turf blijkt uit een uitzonderlijke oorkonde over Keerbergen uit 1342. In dat jaar verkocht de heer van Keerbergen al zijn turfgebieden in Keerbergen aan de dorpsgemeenschap. Het ging zowel om ‘reschmuer’, een zone met plaggenturf in de heide van Keerbergen, als om ‘terdelincmoer’ of slijkturf. Alle dorpelingen, ‘zowel rijken als armen’, zouden er baat bij hebben, zo stelde de akte. Dat toont het belang van turf voor de minderbedeelden.

De term ‘terdelinc’ verwijst naar een specifieke bewerking die nodig was bij met grondwater doordrenkte turf. ‘Terden’ betekende zoveel als ‘treden’ of ‘aantrappen’. Veenklodden moesten op de kant worden aangetrapt, met of zonder tredplanken aan de voeten, tot de specie tot turfblokken kon worden gestoken.

Slijkturf winnen was strikt gereglementeerd: maximaal twee ‘lasten’ per persoon per jaar, of zo’n 12.500 turfblokken. En in tegenstelling tot de heideturf mocht de slijkturf buiten het dorp worden verkocht.

De precieze locatie van de laatmiddeleeuwse turfgebieden is niet met zekerheid gekend. Maar allicht gaat het in de oorkonde om de laat-glaciale meander van de Broekelei, ten westen van de dorpskom van Keerbergen.

Broekelei. Bart Heirweg. Centrum Agrarische Geschiedenis.
De Broekelei vandaag. Bart Heirweg.
Hever, kaart Jamez. Oesterreichisches Staatsarchiv. Centrum Agrarische Geschiedenis.

Sporen?

Volgens een kaart van de valleien van de Demer en de Dijle van rond 1750 werd in de Broekelei toen geen meer turf gewonnen, in tegenstelling tot in de Basdongen en het Zegbroek in Tremelo. Maar ook in die meanders heeft de winning van natte turf vóór de 19de eeuw geen sporen nagelaten. Daar zijn twee redenen voor. De ontginningen waren kleinschalig en turfputten moesten verplicht worden dichtgegooid eens ze waren uitgeput. Zo konden de hooiweides worden hersteld

Die verplichting is gedocumenteerd voor Hever met een reeks rekeningen en koopcontracten van turf uit de periode 1725-1795. Om blijvende schade op hun terrein te vermijden, beperkten de verkopers het winnen van turf tot de bovenste veenlaag, zo’n 30 cm onder de afdeklaag. Dieperliggend veen opbaggeren was verboden: ‘de ‘coopers sijn gehouden hunnen gecochten torf te steken op de gewoonelijcke ende behoorelijcke manieren sonder den selven te mogen baggeren’ (1772).

Beeld: Hever en de laat-glaciale lus rond de Donk tussen de dorpskom en de Dijle op de kaart van Jamez (c. 1750). Geen sporen van turf te zien, door de beperkte toegestane diepte en de plicht om de putten weer dicht te gooien. Österreiches Staatsarchiv, Kriegsarchiv, B VIII b10.

Vorsdonk. Jean Massart. Recollecting Landscapes. Centrum Agrarische Geschiedenis.

Latere ontginningen

In de vroege 19de eeuw schakelde men van de bescheiden, oppervlakkige winning over op een andere aanpak. Vanaf 1812-1813 verleende de overheid een reeks vergunningen voor grotere oppervlaktes op grotere diepte. Laagveen mocht tot 1,5 meter diep worden verwijderd. In het Vorsdonkbroek in Gelrode werd er uitgebaggerd tot een diepte van 3 meter. Na een aantal jaren waren ook deze zones uitgeput. De ‘Baggelt’ in Messelbroek, en verschillende plaatsnamen met ‘putten’ dateren uit deze periode, zoals de ‘Putten van Fonteyn’ in de oude Basdongen. Die grote putten, genoemd naar de Leuvense rentenier Prosper Fonteyn die er eind jaren 1880 een landhuis bouwde, zijn voor het eerst te zien op de primitieve kadasterkaart (1819). Ze dateren heel waarschijnlijk uit dezelfde periode als de turfputten in het Vorsdonkbroek.

Beeld: Jean Massart, De Demervallei in Gelrode (Vorsdonk), 1911. Recollecting Landscapes.

Auteur: Bart Minnen